Infobulletin februari 2021

 

Inhoud

Van de voorzitter

Promotieonderzoek in de spotlights: Kristel Doreleijers

Oproep voor de Juniorendag

Van worsteling naar verrassing: een case study over online leren als gevolg van de covid-lockdown

Grote Taaldag 2021 – verslag

Juryrapport Dissertatieprijs

Subsidie voor evenementen 2021

Aankondigingen

Kopij


Van de voorzitter

Beste medeleden van Anéla,
De eerste Anéla-activiteit van dit jaar is alweer achter de rug: De Grote Taaldag werd gehouden op 29 januari en was een groot succes. Zoals gebruikelijk waren de uitreikingen van de AVT/Anéla dissertatieprijs en de LOT Populariseringsprijs deel van het programma. U vindt een verslag van deze dag en het juryrapport van de dissertatieprijs in dit infobulletin.
Binnenkort ontvangt u van ons een uitnodiging voor de Algemene Ledenvergadering van onze vereniging. Deze zal net als vorig jaar online plaatsvinden op maandag 14 juni vanaf 14:30.
De Juniorendag van Anéla en VIOT vindt plaats op 23 april en zal net als de Grote Taaldag volledig online zijn. Tijdens onze Juniorendag wordt bekend gemaakt welke scriptie de scriptieprijs wint.
Verder leest u in dit infobulletin over het werk van Kristel Doreleijers, promovenda aan Tilburg University en het Meertens Instituut. Zij stelt zich voor in onze rubriek ‘Promotieonderzoek in de spotlights’.

Terug naar inhoud


Promotieonderzoek in de spotlights: Kristel Doreleijers

De toekomst van de Nederlandse dialecten lijkt op het eerste gezicht niet zo rooskleurig te zijn. Net als elders in Europa zien we dat de standaardtaal de plek inneemt van lokale dialecten.

 Alarmfase: de Nederlandse dialecten sterven uit?!

Vroeger groeiden veel kinderen nog op met een dialect als moedertaal, maar tegenwoordig komt dat veel minder voor. Vooroordelen over dialect, bijvoorbeeld dat het spreken ervan nadelig zou zijn voor kansen op de arbeidsmarkt, zorgen ervoor dat ouders er in toenemende mate voor kiezen hun kinderen in het Nederlands op te voeden. Het dialect wordt daardoor steeds meer de taal van ‘opa en oma’: een taal met een traditioneel en nostalgisch karakter, en een die mijlenver afstaat van de hippe omgangstaal van jongeren. Dat is tenminste de algemene gedachte. Maar is de jonge generatie daadwerkelijk zo wars van ‘plat praten’? Of zijn er toch nog kansen voor dialecten? In mijn promotieonderzoek buig ik me onder andere over deze vraag.

Een taalkundige casus: markering van woordgeslacht

Ik ben als promovenda verbonden aan Tilburg University en het Meertens Instituut in Amsterdam. In 2019 heb ik een NWO-subsidie ontvangen voor een vierjarig PhD-onderzoek naar taalvariatie en taalverandering in het Nederlands en de dialecten van Noord-Brabant. In mijn onderzoek richt ik me in het bijzonder op één taalkundige casus: variatie en verandering in de adnominale markering van woordgeslacht. Ten opzichte van het Nederlands, dat enkel onderscheid maakt tussen commuun geslacht en onzijdig geslacht, hebben de Noord-Brabantse dialecten een rijker systeem voor de markering van woordgeslacht. Zo worden mannelijke zelfstandige naamwoorden voorafgegaan door een opvallend suffix -e(n), een uitgang die aan adnominale elementen zoals lidwoorden en adjectieven wordt ‘geplakt’. Hierdoor hebben Brabanders het niet over een oude bruine hond maar over unnen ouwen bruinen hond. Ondanks dat de uitgang oorspronkelijk aanduidt wat het lexicale geslacht is van het zelfstandig naamwoord, laat mijn onderzoek zien dat hier veel meer aan de hand is. Het gebruik van deze markering lijkt voor sprekers namelijk ook een heel geschikt middel te zijn om anderen iets te vertellen over hun regionale identiteit. In die zin werkt het suffix eigenlijk als een sjibbolet: een herkenbaar taalkenmerk waaruit je direct kunt afleiden waar een spreker vandaan komt of met welke sociale groep hij of zij zich identificeert, óók – of juist – in tijden van dialectverlies.

Dialectverlies, of toch niet?

Dat de dialecten onder druk staan, komt niet alleen doordat ze niet meer worden doorgegeven aan kinderen, maar ook doordat ze in tijden van globalisering, toenemende migratie en mobiliteit steeds meer en intensiever in contact komen met andere dialecten en de standaardtaal. Hierdoor gaan typische kenmerken verloren, want de talen groeien naar elkaar toe. Er ontstaan ‘regiolecten’: dialectachtige variëteiten die meer regionaal dan lokaal georiënteerd zijn. Dit proces van slijtage en verlies zou logischerwijs kunnen leiden tot het verdwijnen van een typisch dialectkenmerk zoals geslachtsmarkering (want dit kenmerk heeft het Nederlands niet). In mijn eerste data, spraakdata afkomstig van jonge sprekers en geschreven dialect op sociale media, zie ik deze ontwikkeling enerzijds terug, maar ik zie tegelijkertijd óók een tegenovergestelde tendens. Waar markeringen soms worden weggelaten, worden ze regelmatig juist ook ‘overdreven’ veel toegepast. Sprekers gebruiken de mannelijke markering dan in contexten waar je deze niet zou verwachten, bijvoorbeeld bij vrouwelijke of onzijdige woorden, of bij meervouden. Ook gebruiken jongeren innovatieve vormen, als het ware met een dubbel suffix (unnene koe). Dat jongeren vandaag de dag met een eigen(tijds) dialect op de proppen komen, illustreert dat dialectverlies een paradoxaal begrip is.

Traditionele conventies in een nieuw jasje

En dat is verrassend: dialectverlies impliceert dus niet noodzakelijk dat er minder variatie ontstaat. Sterker nog: variatie lijkt juist toe te nemen! De sprekers ‘doen maar wat’ omdat ze de precieze dialectregels niet kennen, en ze gebruiken dialectkenmerken die bij uitstek dialectachtig aandoen om iets te verklappen over hun afkomst: ik identificeer me met Brabant, want ik klink Brabants! Hoe de variatie er precies uitziet, welke patronen erin zitten en wat de drijvende sociale mechanismen zijn, daar ga ik me in het vervolg van mijn onderzoek verder in verdiepen. Het huidige dialect is in elk geval niet per definitie een uitstervend dialect, maar wél een dialect waarin traditionele conventies in een nieuw jasje worden gestoken.

Wil je meer weten of met mij in contact komen? Ik ben bereikbaar via k.g.a.doreleijers at tilburguniversity.edu

Terug naar inhoud


Oproep Anéla/VIOT Juniorendag 2021 en Scriptieprijs 2020

De jaarlijkse Juniorendag van Anéla/VIOT is dit jaar op vrijdag 23 april a.s. Op deze dag worden (master-)studenten, promovendi en andere jonge onderzoekers in de gelegenheid gesteld hun onderzoek te presenteren. Uiteraard zal het dit jaar een online-editie zijn, georganiseerd door de Rijksuniversiteit Groningen. De keynote-sprekers zijn Dr. Maarten van Leeuwen (Universiteit Leiden) en Dr. Marije Michel (Rijksuniversiteit Groningen).
De call for abstracts is inmiddels gesloten. Het programma zal via de Anéla-website bekend gemaakt worden.

Scriptieprijs

Tijdens de Juniorendag zal ook de Anéla/VIOT Scriptieprijs uitgereikt worden aan de schrijver van de beste scriptie op het gebied van taalverwerving, taalonderwijs of taalgebruik.

Deelname aan de studiedag is gratis. Je kunt je tot uiterlijk 16 april aanmelden via de website: https://anela.nl/activiteiten/juniorendag/inschrijfformulier-juniorendag/

Terug naar inhoud


Van worsteling naar verrassing: een case study over online leren als gevolg van de covid-lockdown

Door: June Eyckmans en Mari Alger

De plotse overgang naar synchroon online onderwijs die zowel studenten als docenten dienden te maken als gevolg van de covid 19-pandemie, plaatste beide partijen voor uitdagingen. Voor de docenten betekende het dat didactisch materiaal en werkvormen dienden te worden aangepast. Ze dienden zich ook bij te scholen in het het gebruik van nieuwe software programma’s als Zoom, Teams en Bongo met de snelheid van het licht. De studenten dienden een heleboel zelfstandigheid aan de dag te leggen in het verwerken van leerinhouden en het organiseren van hun studie-agenda. Ze zagen zich geconfronteerd met extra uren schermtijd per dag en moesten hun weg zoeken in tal van nieuwe elektronische leerpaden die zowel synchroon als asynchroon onderwijs omvatten. Bovendien verloren ze niet enkel het dagelijkse live contact met hun docenten, maar ook dat met hun medestudenten. Na enkele maanden hoger onderwijs in covid-regime bleek de angst van de hoger onderwijsinstellingen voor drop-out niet denkbeeldig. Een aantal studenten haakte af, soms voor een aantal vakken, soms voor de opleiding in zijn geheel.

Toen mijn assistente en ikzelf overleg pleegden over hoe een bepaalde cursus liep, en of we erin slaagden iedereen aan boord te houden, vroeg ze me of ik ook had opgemerkt dat er een andere dynamiek ontstond tussen docent en student, en tussen studenten onderling, tijdens het online onderwijs. Ze bedoelde met name dat de studenten andere rollen opnamen tijdens de lessen. Dit kwam vooral naar voren in de chatconversaties die zich afspeelden tijdens de synchrone lessen. De studenten hielpen elkaar vaak (raad geven bij technische problemen, vragen beantwoorden in de plaats van de docent, …), en daardoor hielpen ze ook de docent die er niet in slaagde om tegelijk les te geven én de chatconversatie te lezen én in te gaan op vragen die daarin werden gesteld. Daarnaast leken studenten de chat te gebruiken om hun onzekerheden over de plotse shift naar online onderwijs met elkaar te delen en elkaars problemen inzake sociaal isolement en leerautonomie te erkennen. We besloten het adagium “never waste a good crisis” ter harte te nemen en de synchrone chatcommunicatie van de studenten te bestuderen.

We verzamelden de chats van veertig studenten gedurende 8 opeenvolgende synchrone lessen. De lessen maakten deel uit van een module Engelse woordenschatverwerving in het tweede bachelorjaar van een opleiding Toegepaste Taalkunde aan de Universiteit van Gent. Alle studenten verleenden hun toestemming voor deelname aan het onderzoek. De chats werden geclassificeerd volgens het “Community of Inquiry”-raamwerk (Garrison et al., 2000). Dit theoretische kader werd in het verleden reeds gebruikt om de sociaal-relationele dimensie van online onderwijs te bestuderen in hoger onderwijs. Het is gebaseerd op een socio-constructivistische benadering van leren waarin leren het resultaat is van interacties tussen individuen, inhoud en technologie. Het “Community of Inquiry”-raamwerk maakt o.a. gebruik van het concept “social presence”, wat kan worden omschreven als de mate waarin studenten zichzelf sociaal en emotioneel projecteren in de online leeromgeving, d.w.z. de manier waarop ze interpersoonlijke relaties uitbouwen aan de hand van online communicatie en zich een actieve deelnemer tonen van een leergemeenschap. Onderzoek naar groepscohesie en interactie tussen studenten in online leeromgevingen heeft een sterke relatie aangetoond tussen “social presence” en leerresultaten (Williams, Duray, & Reddy, 2006).

In het corpus aan chats dat we verzamelden, gingen we na welke verschillende types interacties we konden onderscheiden en welke functie deze interacties vervullen tijdens online synchroon onderwijs. Op basis van deze analyse konden we besluiten dat er zich een gelijkaardig patroon aftekent in de chatconversaties van de acht lessen waarbij de studenten hun sociale aanwezigheid manifesteren in een amalgaam van affectieve, interactieve en verbindende boodschappen. Aan de hand van affectieve boodschappen verkleinen ze sociale afstand, met interactieve boodschappen bestendigen ze het contact tussen elkaar en door verbindende boodschappen creëren ze een groepsgevoel.

Naast het corpus aan chats, verzamelden we ook gegevens aan de hand van een vragenlijst. Op die manier probeerden we inzage te verwerven in hoe de studenten de online lessen ervoeren. We vroegen hen bijvoorbeeld op welke manier ze ondersteuning gaven of kregen van medestudenten tijdens het online synchroon onderwijs, en op welke momenten ze zich een onderdeel voelden van een gemeenschap tijdens de lessen. Ongeveer de helft van de studenten gaf aan dat ze zich vooral deel voelden uitmaken van de leergemeenschap wanneer ze de gelegenheid kregen hun frustaties te uiten, zoals blijkt uit onderstaande reacties:

“Seeing others had the same troubles as me, made me feel more at ease.”

“Everyone struggled but being alone all the time and not knowing the local students I often felt like I was the only one struggling. The social interactions helped me to put things into perspective. Afterwards, I felt a little bit less like a failure.”

“It really helped me when the professor talked about his own thoughts and feelings and when we could discuss the current situation together. This made me realize I was not alone and everyone was struggling. The small chatty session before our vocabulary class really made me smile. When you’re studying at home all the time, you sometimes get the feeling you’re just a machine that’s studying at home. Talking about our new hobbies and things like that really took my mind off things and I appreciated that.”

Bovenstaande uitspraken illustreren niet enkel de nood van studenten tijdens de online lessen, ze tonen ons ook hoe belangrijk het is voor docenten om ruimte te maken voor persoonlijke en sociale interactie.

De covid 19-pandemie en de plotse omschakeling naar online onderwijs die ze heeft veroorzaakt heeft niet enkel duistere kanten. Ze verschafte ons een unieke opportuniteit om te verkennen hoe studenten interageren met elkaar en met hun docenten in een crisissituatie waarin vertrouwde werkvormen plaats moesten ruimen voor computerondersteunde communicatie. Dergelijke didactische uitdagingen leiden tot nieuwe klasdynamieken en belangrijke verschuivingen in de rollen die worden aangenomen door docent en studenten in het online lesgebeuren. In onze case study zagen we dat de plotse overgang naar verplicht online onderwijs een wijd scala aan emoties opriep bij studenten. We konden aantonen hoe de studenten chattaal gebruikten om hun verhouding tot elkaar en de lespraktijk te bestendigen en te transformeren in een tijd van sociale isolatie. Op basis van hun antwoorden op de vragenlijst konden we afleiden dat deze chat-interacties ook bijdroegen tot een positieve leerattitude.

Referenties

Garrison, D. R., Anderson, T., & Archer, W. (2000). Critical inquiry in a text-based environment: Computer conferencing in higher education. The Internet and Higher Education, 2(2-3), 87−105.
Williams, E. A., Duray, R., & Reddy, V. (2006). Teamwork orientation, group cohesiveness, and student learning: A study of the use of teams in online distance education. Journal of Management Education, 30, 592−616.

Terug naar inhoud


De Grote Taaldag 2021 een groot (online) succes!

De Grote Taaldag van Anéla en de AVT vond plaats op 29 januari j.l. en was een groot succes. Voor het eerst vond deze dag volledig online plaats, maar daardoor was het zeker niet minder gezellig. Met ruim 45 ‘traditionele’ presentaties en pecha kucha’s, bijna 250 deelnemers, twee keynote spreeksters, een moderator, een Taalgala host, en vijf genomineerden voor de LOT populariseringsprijs en de Anéla/AVT-Dissertatieprijs heeft de Nederlandse en Vlaamse (toegepaste) taalkunde gemeenschap laten zien dat ons vakgebied groeit en bloeit.

De opzet van de keynote sessie was dit jaar uniek. Dr. Rebecca Clift van Essex University en prof. dr. Martina Wiltschko, ICREA onderzoekster bij Universitat Pompeu Fabra, presenteerden allebei in 15 minuten hun inzichten gebaseerd op interacties waarbij een simpele “blik” (“the look”, “a stare”) centraal stond. Rebecca Clift analyseerde deze voorbeelden aan de hand van conversatie analytische principes waarbij de “blik” betekenis krijgt aan de hand van de (gesproken) handeling die erop volgt door de gesprekspartner. Martina Wiltschko bekeek dezelfde “blik” aan de hand van een generatief-semantisch perspectief en zette uiteen wat de mogelijke sociale en cognitieve onderbouwing hiervan zou kunnen zijn. Mark Dingemanse van de Radboud Universiteit Nijmegen en onderzoeker aan het MPI in Nijmegen leidde vervolgens een interessante discussie tussen de twee keynote spreeksters waarbij o.a. werd ingezoomd op het belang van het integreren van verschillende perspectieven om taal te doorgronden.

Tijdens de reguliere sessies kwamen er allerlei onderwerpen binnen de toegepaste taalkunde en taalkunde aan bod. Jeffrey Frikken en Tom Koole vroegen zich bijvoorbeeld af welke handeling ‘ja’ voor elkaar krijgt aan het begin van een beurt in derde positie, terwijl Lotte Hogeweg keek naar het gebruik van Nederlandse beledigingen op Twitter en het descriptieve en expressieve gebruik hiervan. Ook waren er praatjes over het leren van een vreemde taal op latere leeftijd als een vorm van cognitieve therapie en wat ‘eigenlijk’ eigenlijk betekent. Alle abstracts zijn te vinden op het Open Science Framework via deze link, inclusief de sheets van de keynotes. Ook hebben veel deelnemers praatjes van tevoren opgenomen. Deze zijn hier ook te vinden.

De dag sloot af met het Taalgala. Marc van Oostendorp presenteerde het taalgala en sprak kort met alle genomineerden van de LOT populariseringsprijs en de Anéla/AVT dissertatieprijs. De jury’s van beide prijzen lazen vervolgens de juryrapporten voor. Alle Zoomschermen vulden zich met een prachtige sterrenhemel toen de winnaars bekend werden gemaakt.

Dit jaar heeft het MIND project de populariseringsprijs in de wacht gesleept. Met het geld gaan zij hun onderzoek vertalen in een toolkit die professionals uit de kinderopvang nieuwe handvatten biedt om met meertaligheid om te gaan.

Terug naar inhoud


Juryrapport AVT-Anéla dissertatieprijs 2020

De jury voor de AVT-Anéla dissertatieprijs bestond dit jaar uit Marije Michel (RUG), Pieter Muysken (RU Nijmegen), Gisela Redeker (RUG), Jeannette Schaeffer (UvA) en Josje Verhagen (UvA). De jury werd ondersteund door Jorrig Vogels (namens AVT) en Paz González (namens Anéla).

In totaal werden er tien proefschriften voorgedragen die van moedig vernieuwende fonologische analyses tot in de praktijk ingebed Dudoc Alfa onderzoek de hele breedte van de taalkunde bestrijken. Bij de selectie heeft de jury de volgende criteria gehanteerd: Reikwijdte, Methodologie, Vakmanschap, Originaliteit, Impact, en Helderheid van verslaglegging. Alle juryleden hebben tijdens de eerste selectieronde van ieder proefschrift tenminste het eerste hoofdstuk, het laatste hoofdstuk en de samenvatting gelezen. De jury is vervolgens behoorlijk eensgezind tot een top drie van genomineerden gekomen. U hebt vanmiddag de interviews kunnen zien met deze drie genomineerden, hierbij in alfabetische volgorde:

  • Eveline Boers-Visker (UvA) met haar proefschrift getiteld Learning to use space: A study into the SL2 acquisition process of adult learners of Sign Language of the Netherlands;
  • Imme Lammertink (UvA) met haar proefschrift Detecting patterns: Relating statistical learning to language proficiency in children with and without developmental language disorder;
  • Véronique Verhagen (UvT) met haar proefschrift Illuminating variation: Individual differences in entrenchment of multi-word units.

Hieronder volgt een korte beschrijving van de drie genomineerde proefschriften. Alle drie deze proefschriften leveren een duidelijke bijdrage aan theorievorming en zijn grondig opgezet en beschreven. Het zijn alle drie indrukwekkende boeken waarin theoretische diepgang gecombineerd wordt met methodologische vernieuwing. De genomineerden voor beide prijzen leggen hier meer uit over hun idee of proefschrift.

Het proefschrift van Eveline Boers-Visker – Learning to use space: A study into the SL2 acquisition process of adult learners of Sign Language of the Netherlands ­– gaat over de verwerving van Nederlandse gebarentaal (NGT) door volwassenen die een gesproken taal (Nederlands) beheersen. Het proefschrift gaat over hoe de ruimte in NGT wordt gebruikt om grammaticale en ruimtelijke relaties in uit te drukken. Boers-Visker onderzoekt niet alleen hoe tweedetaalleerders de gebarenruimte in NGT leren gebruiken, maar ook hoe het gebruik van de gebarenruimte het best onderwezen kan worden in het NGT als tweede taal. Boers-Visker laat zien niet bang te zijn voor het onbekende: ze verbindt in haar proefschrift twee deelgebieden van de taalwetenschap – gebarentaal en tweedetaalverwerving – die tot nog toe nauwelijks met elkaar in contact te zijn. Wat verder opvalt aan haar proefschrift is de reikwijdte. Zo kijkt ze naar verschillende linguïstische elementen die gebruikt kunnen worden in de gebarenruimte van NGT, onderzoekt ze dit zowel longitudinaal in vrije productie als ook met experimentele data van tweedetaalleerders en onderzoekt zij niet alleen het verwervingsproces zoals dat zich voltrekt, maar ook het effect van verschillende typen instructie op het leren van NGT als tweede taal. Helpt het de tweedetaalleerders als zij expliciet op de doelconstructies gewezen worden? De antwoorden op deze vragen zijn niet alleen van belang voor tweede taalverwervingsonderzoek in het algemeen maar hebben ook implicaties voor het onderwijzen van gebarentaal als tweede taal. Zo biedt dit onderzoek evidentie voor de waarde van impliciet leren en onderwijs. Het innovatieve karakter van het werk en de degelijke manier waarop Boers-Visker verslag doet, maakt dit proefschrift tot een boek dat je mee zou willen nemen naar een onbewoond eiland, zoals een van de juryleden het verwoordde.

Imme Lammertink onderzoekt in haar proefschrift Detecting patterns: Relating statistical learning to language proficiency in children with and without developmental language disorder of het gemak waarmee kinderen taal leren gekoppeld is aan hun vermogen tot statistisch leren. Statistisch leren gaat over het leren op basis van de frequentie van elementen (woorden, lettergrepen, frases) en hun volgorde in het taalaanbod. Lammertink bekijkt in haar studies zowel kinderen met een taalontwikkelingsstoornis als kinderen zonder een taalstoornis. Een belangrijke vraag is of de taalproblemen van kinderen met een taalstoornis zijn terug te voeren op een probleem met statistisch leren. Daarnaast heeft het onderzoek van Lammertink een methodologische component: ze onderzoekt of statistisch leren op het niveau van het individu gemeten kan worden of alleen op het niveau van een groep. Haar resultaten laten zien dat statistisch leren op individueel niveau niet gemeten kan worden en dat daarom niet onderzocht kan worden of taalvaardigheid en statistisch leren met elkaar verbonden zijn. Wel blijken kinderen met een taalontwikkelingsstoornis meer moeite te hebben met statistisch leren dan kinderen zonder deze stoornis, maar alleen in het auditieve domein. Het proefschrift van Lammertink bestrijkt een aantal onderwerpen; statistisch leren, taalontwikkelingsstoornissen, het leren van grammatica. De grondigheid waarmee Lammertink te werk gaat, is indrukwekkend: de studies zijn stuk voor stuk bijzonder goed opgezet en de resultaten worden diepgaand en genuanceerd besproken. De empirische studies en meta-analyses zijn een voorbeeld van transparante wetenschap: alle stappen worden nauwkeurig beschreven, publicatiebias wordt meegewogen, en alle datasets en scripts zijn openbaar gemaakt. Bovendien wordt alles in alle rust en zonder te snelle stappen beschreven; Lammertink gaat met chirurgische precisie te werk bij het ontrafelen van de mogelijke relaties tussen statistisch leren en taalleergemak. Het proefschrift ademt daarmee een en al academische grondigheid. Dat het daarnaast, en ondanks de vele nulresultaten, ook nog implicaties heeft voor de klinische praktijk en dat Lammertink deze op duidelijke wijze weet te benoemen, maakt het proefschrift tot een indrukwekkend en relevant werk.

Het proefschrift van Véronique Verhagen lluminating variation: Individual differences in entrenchment of multi-word units, ten slotte, gaat over een cruciale aanname in zogenaamde usage-based benaderingen in de taalwetenschap. Volgens de usage-based benaderingen bestaan er verschillen in de mentale representaties van taal tussen mensen, afhankelijk van hun ervaringen. Zo zullen mensen die op zoek zijn naar een baan andere kennis hebben opgeslagen van een multi-word unit zoals “bij gelijke geschiktheid” dan mensen die niet werkzoekend zijn. Verhagen onderzoekt in haar proefschrift zowel de verschillen tussen mensen als binnen mensen (middels herhaalde metingen) om te zien hoe groot deze verschillen zijn. Ook onderzoekt zij of metingen van individuen betere voorspellers zijn van gegevens verzameld met psycholinguïstische experimenten dan data van verschillende mensen die zijn samengevoegd. Zij doet dit middels een combinatie van corpus-gebaseerd onderzoek en experimenteel onderzoek. Uniek en origineel in dit proefschrift is het bekijken van intra- en inter-individuele variatie in plaats van data die is geaggregeerd over individuen. Het proefschrift vertrekt vanuit een breed gedragen theorie en toetst de aannames van deze theorie in een serie methodologisch zeer goed vormgegeven studies met creatief gekozen onderzoekssamples en indrukwekkende groepsgroottes. De analyses zijn gedegen en de verslaglegging bijzonder helder. Dit maakt dit proefschrift tot een overtuigend werk met een sterke bijdrage op het vlak van methodologische vernieuwing.

Hoewel de drie proefschriften alle drie van bijzonder goede kwaliteit waren, bleek het niet moeilijk om consensus te bereiken over de winnaar. Vanwege de theoretische diepgang, de breedheid van onderwerpen, de grondigheid van onderzoek, en de kristalheldere en genuanceerde wijze waarop de auteur verslag doet, heeft de jury unaniem besloten om de AVT/Anéla dissertatieprijs 2020 toe te kennen aan Imme Lammertink.

Terug naar inhoud


Subsidie voor evenementen 2021

Zoals elk jaar kunnen er ook in 2021 weer subsidieaanvragen worden ingediend voor evenementen. Anéla verstrekt standaard EUR 200,- per evenement. Voorwaarde hiervoor is dat de aanvraag wordt ingediend door een Anéla lid die (mede)organisator is van het evenement, en het een evenement betreft dat van interesse zou kunnen zijn voor Anéla-leden. Ook wordt erom gevraagd om na afloop een kort bericht voor de nieuwsbrief te schrijven, graag met foto, en het Anéla-logo op het materiaal van het evenement af te beelden.
Aanvragen kan gewoon via email aan de penningmeester (r.g.a.steinkrauss at rug.nl tot 14 juni 2021, daarna a.rousse-malpat at rug.nl). Elk jaar kunnen er 5 aanvragen worden gehonoreerd; maar omdat in 2020 niemand gebruik maakte van die regeling blijven de voor 2020 gereserveerde bedragen nog zo lang beschikbaar tot zij opgeroepen zijn.

Terug naar inhoud


Aankondigingen

Organiseert u zelf binnenkort een conferentie of workshop of weet u van een relevante conferentie of workshop, laat het ons weten (via een mail aan de webmaster). Zie ook de aankondigingen op de website van AILA: https://aila.info/

ANÉLA-ACTIVITEITEN
  • Anéla/VIOT Juniorendag (met de uitreiking van de Anéla/VIOT scriptieprijs)
    Online congres
    Datum: vrijdag 23 april 2021
  • Algemene Ledenvergadering Anéla
    Online
    Datum: maandag 14 juni 2021
ANDERE ACTIVITEITEN
  • AILA World Congress
    Online en mogelijk hybride congres (locatie: Groningen)
    Datum: 15-21 augustus 2021
    Website: www.aila2021.nl

Terug naar inhoud


Kopij

Heeft u kopij voor het infobulletin: stuurt u dit dan op naar Anneke Smits: Anela-admin at uvt.nl

 

Terug naar inhoud